Dat de jeugdhulp alsmaar meer geld kost, is onder meer te danken aan een te gemakzuchtige besteding van het budget.
De raadsfractie van Hart ging afgelopen donderdag op werkbezoek in Den Haag. Daar was een debat van Tweede Kamerleden met minister Hugo de Jonge over de jeugdhulp. Aansluitend lunchten we met René Peters, parlementariër namens het CDA en oud-wethouder Jeugdhulp in Oss.
Tjonge, wat was dat leerzaam. En nog eens tjonge, wat werden we bevestigd in allerlei standpunten, ideeën en angstige vermoedens.
Dyslexie
Wat die vermoedens betreft: Hart bekruipt steeds vaker het idee dat we in onze regio goed bezig zijn én dat er in de uitvoering van het beleid nog behoorlijk wat mysterieuze zwarte gaten zitten. Het is de reden dat gemeenteraadslid Mirjam van Esch afgelopen week vragen indiende over het lijstje van, financieel gezien, de belangrijkste leveranciers van jeugdhulp.
Op nummer één prijkt een bureau dat in de regio vooral faam verwierf op het gebied van dyslexietrainingen. Vast en zeker zinvol, maar is dát nou wat topprioriteit heeft als het gaat om zorg voor en aan de jeugd? Peters vindt van niet en stelt dat we in heel Nederland wel erg veel geld uitgeven aan dyslexieprogramma’s, mindfulness voor kinderen en trainingen als ‘Hoe stel ik grenzen aan mijn peuter?’
Mocht u dit lezen en een kind hebben dat dyslectisch is: Hart en Peters vinden heus wel dat uw kind hulp moet krijgen. Maar we vinden ook dat dit een taak moet zijn van het onderwijs en dus niet van de gemeentelijke jeugdhulp.
Ruimhartig
Feit is dat sociale wijkteams, centra voor jeugd en gezin en huisartsen nogal gemakkelijk cliënten doorverwijzen. Peters sprak met het jeugdwerk en de GGZ in onze regio. Daar hoorde hij dat die organisaties ‘veel te snel kinderen met veel te lichte problematiek doorgestuurd krijgen’. Die door de gemeente betaalde doorverwijzers doen dat uit onzekerheid.
‘Veiligheid voor alles’ is volgens Peter daarbij te vaak het devies. Hart voegt eraan toe dat kennis en ervaring zo nu en dan onvoldoende zijn om de verwijsfunctie te vervullen. Het is tekenend dat vooral hoogopgeleide en goed verdienende ouders in staat zijn verwijzingen te regelen. Uit lokaal Utrechts onderzoek blijkt dat lichte vormen van steun vooral in wijken met hogere inkomens terechtkomen.
Rots en water
We hebben geen idee of al die in de schoot geworpen vernieuwende programma’s als ‘Rots en water’ (ja, dat bestaat) iets opleveren. Peters stelt vast dat na het ene ‘lichte’ programma vaak het andere volgt. En dat uiteindelijk zuchtend wordt vastgesteld dat er toch echt een zwaardere en dus duurdere vorm van hulp nodig is. Het verklaart waarom de uitgaven voor zware hulp niet afneemt, terwijl die van lichte zorg wel groeit.
En dan is er nog het gevecht tegen de bierkaai van grote legers hulpverleners. Het zou allemaal minder worden, maar ook hiervan komt volgens Peters weinig terecht. Toen we dat hoorden, moesten we denken aan een medewerkster van een sociaal wijkteam. Die vertelde lang geleden al eens aan iemand van Hart hoe ze ooit een overleg bijwoonde over één cliënt. ‘Ik kwam de vergaderkamer binnen en telde maar liefst achttien professionals. Achttien!’ Waarop die van Hart zei: ‘En toen schoof jij aan en waren het er negentien.’
We laten het niet bij bovenstaand gemopper. Hart werkt aan een voorstel dat moet leiden tot meer grip van raadsleden bij de uitvoering van de jeugdhulp.